De veehouders die namens POV en ZLTO de rechtszaak zijn begonnen, kunnen hun individuele zaak aan de rechtbank voorleggen ter beoordeling. Foto: ANP
Brabant mag niet alle veehouders over een kam scheren door hen dezelfde strenge eisen op te leggen, stelt de rechtbank Den Haag. Procespartijen POV en ZLTO willen dat de rechtbank uitspraak doet in individuele gevallen.
Een deel van de Brabantse veehouders wordt onevenredig op de kosten gejaagd door de verduurzamingseisen van de provincie. Noord-Brabant mag niet aan alle veehouders even strenge eisen opleggen. Dat oordeelt de rechtbank Den Haag. Wel was de provincie gerechtigd om in zijn algemeenheid de eisen voor de uitstoot van stikstof door veehouderijbedrijven uit voorzorg aan te scherpen. Brabant heeft dat gedaan door middel van de Interim Omgevingsverordening (IOV). Daarbij diende de verduurzaming van stalsystemen – om de uitstoot van stikstof te verminderen – in eerste instantie op 1 januari 2022 voltooid zijn, later werd die termijn opgerekt tot 1 oktober 2022.
De boerenorganisaties POV en ZLTO hadden een rechtszaak aangespannen tegen de provincie, omdat door de IOV veehouders in Brabant veel eerder dan in andere provincies (in 2028) hun stalsystemen moeten aanpassen en dat daardoor hun concurrentiepositie wordt aangetast.
Onevenredige lastendruk
De rechtbank vraagt zich wel af of het opleggen van de maatregel om te komen tot een versnelde verduurzaming van stalsystemen aan alle Brabantse boeren er niet toe leidt dat sommige veehouders onevenredig zwaar zullen worden getroffen. Het gaat daarbij om veehouders met stallen op grotere afstand van Natura 2000-gebieden die net als collega’s vlakbij de natuurgebieden zeer hoge investeringen moeten doen. Door de afstand tot Natura 2000-gebieden kan het zijn dat de hoge investeringen van die veehouders maar een zeer beperkte milieuwinst opleveren, stelt de rechtbank. Als die veehouders geen beroep kunnen doen op provinciale of landelijke compensatieregelingen en in hun individuele geval geen mogelijkheid bestaat om van de regels af te wijken, kan dat voor individuele veehouders buitensporig uitpakken.
Hardheidsclausule moet ook gelden voor boeren
De rechtbank reageert in zijn vonnis hiermee op een opmerking van de provincie ter zitting dat individuele veehouders die hoge kosten moeten maken bij een beperkte milieuwinst waarschijnlijk geen beroep kunnen doen op de hardheidsclausule in de IOV (art. 5.13). Dat artikel geeft de provincie in principe de mogelijkheid af te wijken van de artikelen 2.66 en 2.67 die veehouders verplicht hun stalsystemen aan te passen. Tussen de regels door laat de rechtbank de provincie weten dat er geen sprake is van een fair balance voor veehouders als daadwerkelijk de hardheidsclausule ongebruikt zal blijven.
De veehouders die namens POV en ZLTO de rechtszaak zijn begonnen, kunnen hun individuele zaak aan de rechtbank voorleggen ter beoordeling. Daarvoor moeten ze wel nadere informatie aanleveren, zie onderdeel 4.132 in de uitspraak. In het algemeen is de rechtbank van mening dat de veehouders binnen de IOV voldoende tijd krijgen om de verscherpte emissie-eisen te realiseren. De investeringen kunnen van hen worden gevraagd, omdat ze aansluiten bij economische afschrijvingstermijnen. Bovendien vallen de investeringskosten voor veel veehouders samen met kosten die zij ook zonder de verscherpte eisen moeten maken en kunnen zij een beroep doen op ondersteunende maatregelen, stelt de rechtbank. De nieuwe regels grijpen niet onevenredig in op de eigendom van de veehouders en kunnen de toets aan artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens doorstaan.
Nieuwe politieke situatie
In de uitspraak reageert de rechtbank ook op de nieuwe politieke situatie in Brabant. Met het Coalitieakkoord Brabant en de Ontwerp-wijziging van de IOV is te verwachten dat de nieuwe emissie-eisen zullen worden versoepeld, stelt de rechtbank. Landbouwgedeputeerde Elies Lemkes-Straver heeft kortgeleden inderdaad aangekondigd dat het college de deadline wil oprekken naar 1 januari 2024. Daarom wil de rechter eerst van partijen weten of zij nog belang hebben bij de beoordeling van de individuele veehouders en zo ja, hoe zij verder willen procederen tot een definitieve uitspraak.
Zwaar teleurgesteld
POV-advocate Franca Damen is zwaar teleurgesteld in die laatste vraag van de rechtbank. “We hebben nu al zoveel verschuivingen van deadlines gehad. Van 1 januari 2022 naar 1 oktober 2022 en nu waarschijnlijk naar 1 januari 2024. Maar dat is nog steeds vier jaar eerder dan elders in het land. Natuurlijk hebben we een belang bij een uitspraak!” Het gevolg van deze uitspraak is volgens Damen dat er weer verdere vertraging is en iedere individuele boer dezelfde strijd aan zal moeten gaan. “Nu zullen we eerst aan de rechtbank moeten laten weten dat we nog steeds een belang hebben, daarover beslist de rechtbank vervolgens. Pas daarna komen er specifieke vragen van de rechtbank wat ze van individuele boeren willen weten om te kunnen beslissen of er sprake is van een individuele buitensporige last. Bovendien geldt dit nu alleen voor boeren die via POV of ZLTO al in de procedure zitten.”
Goed geluisterd naar bezwaren
ZLTO vindt dat de rechter goed naar de bezwaren van de Brabantse veehouders heeft geluisterd. Volgens de boerenorganisatie zet de uitspraak vraagtekens bij het generieke veehouderijbeleid van de provincie Noord-Brabant. ZLTO-bestuurder Janus Scheepers: “De rechter heeft echt gekeken naar de onevenredige gevolgen van het veehouderijbeleid op het boerenerf en of investeringen in verhouding staan tot de milieuwinst.” Wel vindt ZLTO het jammer dat de rechtbank het in beginsel acceptabel vindt om de eisen voor stalaanpassingen van 2028 naar voren te halen. ZLTO gaat zich beraden, samen met de individuele deelnemers in deze rechtszaak, op de vervolgstappen en zal het overleg met de provincie voortzetten.
De provincie Noord-Brabant kan zich vinden in de uitspraak van de rechtbank. Waarbij in het Brabantse persbericht wel gesteld wordt dat de uitspraak van de rechtbank betrekking heeft op de huidige regels in de Interim Omgevingsverordening. Terwijl er inmiddels is een nieuwe college is dat de IOV heeft aangepast en boeren meer tijd en ruimte geeft. Dit plan ligt nu ter inzage.
We begrijpen de uitspraak van de rechter, waardoor duidelijk is dat wij eisen aan stalsystemen mogen stellen
Volgens landbouwgedeputeerde Elies Lemkes-Straver is het belangrijk dat er nu duidelijkheid is en de provincie de eisen tot vermindering van stikstofuitstoot aan de sector mocht stellen. “We begrijpen de uitspraak van de rechter, waardoor duidelijk is dat wij eisen aan stalsystemen mogen stellen. Als college hebben we oog voor het ondernemerschap van boeren. We hebben in ons bestuursakkoord een reëel tijdspad opgenomen waarin boeren hun verouderde stalsystemen kunnen aanpassen, zonder de doelen ten aanzien natuurherstel en -behoud uit het oog te verliezen.”
Kritiek op generieke toepassing IOV
Dat de rechter kritiek heeft op de generieke toepassing van de IOV zonder compensatie voor individuele boeren wil Lemkes graag in overleg met de sector oplossen. Of de oplossing er komt via de huidige hardheidsclausule in de IOV wil Lemkes niet zeggen. “Ik wil graag in gesprek met partijen waar de rechtbank ons ook toe opgeroepen heeft. We hebben oog voor de enkele individuele gevallen die misschien onevenredig getroffen worden door de maatregelen en zullen daar een oplossing voor vinden. Daar hebben we in onze wijzigingsvoorstellen in de Interim Omgevingswet al rekening mee gehouden.”
Of boeren onevenredig zwaar getroffen zijn zal van geval tot geval moeten worden bekeken, aldus Lemkes. Volgens de gedeputeerde zal soms een compensatieregeling de oplossing zijn, soms de hardheidsclausule. En als hele groepen boeren onevenredig zwaar worden getroffen moeten we wellicht opnieuw naar de regeling kijken om deze aan te passen.
Lemkes: huidige tijdpad reëel
Volgens Lemkes is het huidige tijdpad tot 1 januari 2024 een reëel tijdpad en is er geen sprake van het verder oprekken van die termijn. De landbouwgedeputeerde hoopt er met POV en ZLTO in de komende weken uit te komen. Of er daarna nog behoefte is op een voortzetting van de procedure in Den Haag kan ze niet zeggen. “Iedere betrokkene is natuurlijk vrij om dat te doen.”
De aangepaste Interim Omgevingswet ligt op dit moment ter inzage. De planning is dat eind november e.e.a. behandeld wordt in Provinciale Staten, pas dan is duidelijk of het uitstel naar 1 januari 2024 er ook daadwerkelijk komt.