Doorgaan naar artikel

LTO-adviseur: ‘Molen moet in tien jaar terugverdiend zijn’

Erwin Haveman, specialist energie en klimaat bij LTO. Foto: Roel Dijkstra Fotografie/Fred Libochant

Erwin Haveman, specialist energie en klimaat bij LTO. Foto: Roel Dijkstra Fotografie/Fred Libochant

Gemeentes zijn vaak nog een sta-in-de-weg voor de bouw van een kleine windmolen. Daarnaast is een goed verdienmodel een flinke uitdaging, aldus Erwin Haveman, projectadviseur klimaat en energie bij LTO Noord.

De gewenste energietransitie in de landbouw kan niet alleen op zon draaien. Ook wind is hard nodig. Toch legt windenergie het op boerenbedrijven duidelijk af tegen zonne-energie. Veel boeren hebben zonnepanelen op hun daken liggen, maar kleine windmolens komen veel minder vaak voor. Navraag bij fabrikanten leert dat er op dit moment 409 boerderijmolens in Nederland staan (bijna allemaal met een ashoogte van maximaal 15 meter). Bovendien staat driekwart van de kleine windmolens in één provincie: Groningen. “Er is onder onze achterban veel animo voor boerderijmolens, maar in de praktijk worden er buiten Groningen weinig gebouwd”, zegt Erwin Haveman.

Hoe kan dat?

“De landelijke politiek durft geen echte keuze te maken. In Den Haag ligt de focus nog altijd op zonnepanelen. Dat geldt ook voor het nationaal programma Regionale Energie Strategie (RES) in dertig Nederlandse energieregio’s. Ergens is dat wel te begrijpen. De kosten zijn lager en om zonneparken kun je een heg zetten en dan zie je niets meer. Dat kun je niet van kleine windmolens zeggen. Die zijn tenminste 15 meter hoog. Tegelijkertijd zijn boerderijmolens nodig voor de energietransitie. Dat blijkt nu niet uit het landelijke beleid en dat werkt door in gemeentes en in mindere mate provincies.”

Legt u dat eens uit?

“In de landbouw zijn sectoren divers en qua schaalgrootte is er een grote spreiding. Dat betekent dat verschillende types boerderijmolens nodig zijn, maar dat zie je niet terug in provinciaal beleid. Van de vier fabrikanten van kleine windmolens zijn er drie die ook boven een ashoogte van 15 meter kunnen leveren, maar bijna alle provincies werken met een bovengrens van 15 meter. Met een hogere bovengrens zou de doelgroep aanzienlijk groter worden.

Drie van de vier fabrikanten kunnen boven de 15 meter leveren, maar dat mag bijna nergens

Een gemiddelde akkerbouwer of groot melkveebedrijf heeft daar baat bij. Overigens hebben twee belangrijke ‘windprovincies’ pas vrij recent hun verbod op boerderijmolens opgeheven: Friesland en Noord-Holland. Die laatste provincie deed dit op 9 november. Daar is de markt nu pas open. We zien er veel potentie. Uit een enquête van LTO Noord regio West bleek eind vorig jaar dat alleen al in de gemeente Hollands Kroon 37 boeren geïnteresseerd zijn in een kleine windmolen.”

En gemeentes dan?

“Die vormen vaak het probleem. Het is leuk als provincies een kleine windmolen toestaan, maar dan moeten gemeentes het ook willen. Die gemeentes worstelen echter met ruimtelijke ordening, onbekendheid en een mogelijke wildgroei aan molens. Ze zijn bang voor verrommeling van het landschap. Ook komen windmolens vaak nog niet voor in gemeentelijke bestemmingsplannen. Die moeten eerst op de schop.

Gemeentes worstelen met ruimtelijke ordening, onbekendheid en een mogelijke wildgroei aan molens

De gevolgen zie je bijvoorbeeld in Zuid-Holland en Utrecht. Daar staan in totaal hooguit tien à vijftien boerderijmolens. Een gemeente als Midden-Delfland houdt nog een ashoogte van maximaal 15 meter aan, maar gemeentes als Bunschoten, Rhenen en Amersfoort gaan niet hoger dan 6 meter. Gemeentes in Groningen bieden dan wel weer meer mogelijkheden. De verschillen per gemeente zijn dus ook heel groot.”

Wat kan LTO Noord hier aan doen?

“Wij zien kansen om in gemeentes aanvragen van boerderijmolens te bundelen, zodat we op korte termijn meters kunnen maken Het individueel verlenen van vergunningen kost te veel tijd. Hiervoor loopt al een traject bij de gemeente Alphen aan de Rijn. 25 boeren zijn aangesloten.”

Waar liggen nog meer kansen?

“We zien vooral potentie in het gebied rond Den Helder en in het Groene Hart. Dat bleek onlangs uit een ledenraadpleging in de regio west. In de kop van Noord-Holland kunnen kleine windmolens interessant zijn, omdat het net voor zonne-energie stampvol zit. In het Groene Hart passen molens bij de uitstraling van een groen boerenbedrijf. In die regio is bovendien veel thuisverkoop met aanloop van burgers.”

Hoe kijkt die burger naar deze molens?

“Die heeft nu geen goede perceptie van wind. De burger wil geen grote windmolen, maar ook weer niet te veel kleintjes. Aan de andere kant: als boerderijmolens eenmaal geplaatst zijn, is de reactie meestal: ‘dat valt mee, ik dacht dat ze groter zouden zijn’.”

Kan een molen financieel uit?

“Die kans is groter als je wind met zon combineert op een kleinverbruikersaansluiting. Maar je moet er als boer zeer scherp op zijn en alles goed doorrekenen met de bank en de accountant. Een vereiste is minimaal 5% rendement en de molen moet echt in tien jaar tijd terugverdiend zijn. Anders moet je het niet willen. Subsidies worden namelijk minder. Dat geldt bijvoorbeeld voor de nieuwe SDE++-subsidie. Met de jonge boerensubsidie (JOLA) kan een business case wel aantrekkelijk zijn. Dan krijg je 30% korting op de investering, tot een maximum van € 20.000.”

Kunt u een ‘goed’ voorbeeld geven?

“Ik ken het voorbeeld van een veehouder met 100 koeien en redelijk wat automatisering. Deze boer had al 42 zonnepanelen en investeerde in een EAZ-windmolen à € 52.000 (33.000 kWh per jaar). Qua kosten investeerde hij voor 84% in wind en 16% in zon, qua kWh-opbrengst is die verhouding 73% en 27%. In deze casus verbruikt de boer zelf 27.000 kWh en levert hij 18.000 kWh terug aan het net. Dit is echter vooral zonne-energie. De windenergie wordt grotendeels direct op het bedrijf gebruikt en dat is gunstig. Het nettorendement is hier 5,5% op de investering. Zonder subsidie is de terugverdientijd van de molen voor deze boer 9 jaar.”

Maar het kan dus ook anders?

“Ja, situaties kunnen gelijkwaardig zijn, maar toch enorm verschillen. Daarom is goed doorrekenen zo belangrijk. In een ander ons bekend praktijkvoorbeeld is de situatie met eenzelfde EAZ-molen heel anders. Hier investeerde de boer voor 80% in wind en 20% in zon met een kWh-opbrengstverhouding van 62% en 38%. In dit voorbeeld wordt slechts 40% van de opgewerkte windenergie direct gebruikt. De rest gaat het net op. Deze casus is dus veel minder efficiënt omdat terugleveren veel minder oplevert. Het nettorendement van de kleine windmolen is in dit geval slechts 2,2% en de terugverdientijd zeventien jaar. Dat kan financieel nooit uit.”

Beheer
WP Admin