Bij langzamergroeiende vleeskuikenouderdieren is er een groter probleem met grondeieren dan bij reguliere vleeskuikenouderdieren. Dat blijkt uit een enquête van het blad Bravo, een blad van en voor pluimveevermeerderaars en -opfokkers.
De vermeerderaars signaleerden dit zelf al in de praktijk en besloten een enquête te houden om meer inzicht in het probleem te krijgen. Naar langzamergroeiende vleeskuikenouderdierrassen is relatief weinig onderzoek gedaan, omdat die in hun huidige vorm een relatief recente trend zijn.
Van de 130 stallen waarvoor de enquête is ingevuld, had bij degene met reguliere vleeskuikenouderdieren bijna 30% minder dan een 0,5% grondeieren, tegenover maar 10% van degene met langzamergroeiende dieren. Andersom geldt dat een relatief hoog percentage grondeieren (+5%) met name voorkomt bij stallen met langzamergroeiende dieren, waar dit bij 16,7% het geval was ten opzichte van 1% van de reguliere stallen.
Een duidelijke link tussen de grotere problemen met grondeieren bij langzamere groeiers en factoren in de stal kon met de enquêteresultaten niet gelegd worden. De beunhoogte bleek wel van belang, maar met name bij reguliere vleeskuikenouderdieren. Hierbij zorgt een lagere beun voor significant minder grondeieren.
Bij langzamergroeiende ouderdieren werd wel voorzichtig een link gelegd met het type legnest, maar de redactie van Bravo concludeert tegelijk dat die waarschijnlijk niet significant is, omdat er maar een klein aantal stallen met 1 van de 2 types legnest deelnam aan het onderzoek.
De deelnemende vermeerderaars deelden met elkaar wat bij hen de voornaamste maatregelen zijn die zij nemen tegen grondeieren. Dit zijn: zoveel mogelijk rondjes door de stal lopen, minder hennen opzetten per vierkante meter, voertijden aanpassen, de rode flapjes van de legnesten omhoog plakken en droog strooisel verwijderen.